China is altijd een land geweest met zeer veel inwoners. Tijdens de laatste dynastie van het Chinese keizerrijk, de Qing, verdubbelde de bevolking tot zo’n 300 miljoen mensen. Dit gebeurde tussen 1644 en 1800. De verdubbeling vond plaats doordat er een krachtig bestuur was en een lange periode van vrede en welvaart.
In 1949 kwam de communistische Mao Zedong aan de macht. Hij wilde de maatschappij verbeteren en startte vijfjarenplannen en in 1958 “De Grote Sprong Voorwaarts” op. De economie moest op een hoger niveau komen. Boeren moesten bijvoorbeeld gaan samenwerken, want de landbouw werd gemoderniseerd. Dit zorgde voor een hogere welvaart en een snel groeiende bevolking. Mao’s visie was niet dat elke inwoner een mond was om gevoed te worden, maar een kracht die China zou helpen te moderniseren. Hij bevorderde dus de bevolkingsgroei. Toen in 1960 de Russische specialisten, die China hielpen, zich terugtrokken, brak er al snel een hongersnood uit in China.
In 1953 vond de eerste grote volkstelling in China plaats. Er waren toen 586 miljoen Chinezen. De bevolking is sindsdien sterk toegenomen.
In 1990 was de laatste Chinese volkstelling. China telde toen ruim 1,1 miljard inwoners. In de grafiek is te zien dat de bevolking in 1995 al is gegroeid tot 1,2 miljard. Op dit moment telt China 1,4 miljard inwoners. Het aandeel ouderen stijgt flink, terwijl jonge mensen een steeds kleiner deel van de bevolking uitmaken. Uit de telling blijkt ook dat inmiddels de helft van de Chinezen in steden woont.
De snelle vergrijzing roept de vraag op hoe lang China zijn economische groei kan blijven volhouden. De Chinese economie is na die van de Verenigde Staten de grootste ter wereld.
De Chinese bevolking bestond in 2010 voor 13,3 procent uit mensen van 60 jaar en ouder. Dat is een stijging van drie procentpunten ten opzichte van het jaar 2000. Kinderen tot en met 14 jaar vormden 16,6 procent van de bevolking, een daling van 6,3 procentpunten in vergelijking met tien jaar eerder. De vergrijzing slaat het snelst toe in kustgebieden en meer ontwikkelde gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid en een betrekkelijke schaarste aan grond.
Van de bevolking woont 49,7 procent in steden. In 2000 was dat ongeveer 36 procent. Zoals gezegd woonden er ten tijde van de volkstelling 1,34 miljard mensen in China. Dat waren er 73,9 miljoen meer dan tien jaar daarvoor en dat betekent dat de bevolking het afgelopen decennium trager groeide dan in voorgaande decennia. De teruggelopen groei is het gevolg van het zogenoemde eenkindbeleid, dat inhoudt dat stellen in de steden in de meeste gevallen niet meer dan een kind op de wereld mogen zetten en stellen op het platteland niet meer dan twee.
Vroeger waren grote gezinnen in China gebruikelijk. Dit werkte de armoede in de hand. Het eenkindbeleid is een effectief middel gebleken in de bestrijding van de armoede, maar behalve de vergrijzing heeft het beleid nog een zorgelijk effect: veel zwangerschappen worden afgebroken als blijkt dat de foetus een meisje is.


Maak jouw eigen website met JouwWeb